maandag 1 september 2014

Vakantie. Levensgevaarlijk.

spanjeWelkom terug in Nederland! Wat leuk en wat FIJN dat jullie er weer zijn. Ja. Want dat moet maar net allemaal goed gaan. We gaan altijd met veel bombarie op vakantie, maar volgens mij is iedereen heel opgelucht als het allemaal weer goed is gegaan. Meestal gaat er namelijk eh…van alles mis.


In mijn eigen leven heb ik daar talloze voorbeelden van. Waargebeurde. Pijnlijke. Het gaat meestal al fout op de heenweg. Wij verloren bijvoorbeeld het linkerachterwiel van ons aanhangwagentje, ergens op die Route de Soleil. De combi asfalt plus voortrazende ijzeren velgen blijkt schitterend vuurwerk op te leveren. Een feloranje, snerpende vonkenregen. Heel speciaal om door je achterruitje te zien, zo in de nacht.

En dan de aankomst. Ook niet risicoloos hoor. Wij hebben toen per ongeluk de dakkoffer van de auto geschraapt. Yep. Want je moet dus eerst METEN om te kijken of je auto met dakkoffer in de garage van je huisje past. Kun je niet gewoon vanuit gaan. Dus. Allemaal dingen die mis kunnen gaan.

Je kan ook ruzie krijgen met de locals. Ik bijvoorbeeld, ik heb ruzie gekregen met een Spaans straatkind dat aan mijn haar trok. Dat pikte ik vanzelfsprekend niet, dus ik rende achter haar aan en trok ook aan haar haar. Tsss, raar kind. Bleek ineens dat het mokkel bij een straatbende van nog 25 levensgevaarlijke straatkinderen hoorde. Kun je de rest van de drie weken onderduiken in je huisje. Verstopt achter de bank. Ik bedoel maar!

Verder vielen wij altijd enorm af omdat we het Spaanse eten goor vonden, verbrandden wij omdat we veel te wit waren en stikten we zowat in de harde korstjes van het stokbrood, omdat we dat niet gewend waren. Ook dingen om rekening mee te houden. Joh, wij pleurden van rotsen, stapten in kwallen en werden geprikt door alles wat ter plaatse rondvloog. We vielen van de bananenboot, krabben beten in onze kont, we verdwaalden in het dorp, moesten brood met mieren eten omdat we "NU EFFE NIKS ANDERS MEEHEBBEN!" en als klap op de vuurpijl hadden we elk jaar alle vier een stevige oorontsteking vanwege al dat zwemmen.

Maar wat was het heerlijk. En wat is Spanje toch een fantastisch land. Mijn allermooiste herinneringen liggen daar. Wat hadden we het leuk met elkaar. Ik zou zo weer gaan.


maandag 14 juli 2014

De Personal Space Van Meeuwen





Ik leen in de bieb altijd de 'Psychologie'. Ik vind het enorm interessant wat babies schijnen te denken, wat tweelingen nu wel en niet hetzelfde doen en wat mensen met een half afgestorven brein doorgaans niet lusten op hun boterham. In mijn vrije tijd doe ik zelf opzienbarend onderzoek. Ik denk nu al geruime tijd na over het onderwerp 'personal space'. Het territorium van ieder mens. In de Psychologie heb ik ooit eens gelezen: een gemiddeld mens wil onbekenden buiten een cirkel van drie meter van zijn lijf, vrienden en familie hou je op een meter afstand en je partner en kinderen mogen tegen je aan staan. Klinkt logisch hè. Nu zag ik alleen (en hier komt mijn eigen opzienbarende aanvulling op het artikel) dat freak'n MEEUWEN dit ook hebben! ECHT WAAR!

Ik reed van school naar huis en op een dubbele lantaarnpaal zag ik een stuk of zes meeuwen zitten. En o, bizarrigheid: Ze zaten allemaal exact even ver van elkaar vandaan. Ik heb even stilgehouden om dit tafereeltje tot me door te laten dringen. Meeuwen! Hebben! Personal! Space! Ik probeerde in te schatten hoeveel centimeter (voor mijn gastartikel in Psychologie) en toen zag ik dat er tussen elke meeuw precies een andere meeuw had gepast. Wonderlijk. Heel wonderlijk… Ga ook eens op straat kijken. Ik beloof je dat je het gaat zien.

En meeuwen hebben gelijk. Personal space IS belangrijk. Ik ken iemand die nog nooit gehoord heeft van een persoonlijk territorium. Iemand, die mijn personal space helemaal niet respecteert. Die mij en mijn Marieke-gebied snoeihard uit zou lachen ALS hij zich zou realiseren dattie er met zijn lompe lijf altijd MIDDEN IN staat. 

Ik noem 'm even Plakkerd. Een gesprek met hem verloopt zo. Plakkerd praat tegen me. Ik denk: 'Jakkes, Plak, waarom sta je zo dicht op me?' Ik doe een stap naar achter. Plakkerd denkt (onbewust) 'Wat sta je toch een end weg' en stapt dichterbij. Ik (heel beleefd) laat het een tijdje zo, maar ik merk dat ik me door deze korte afstand maar heel heel moeilijk op Plakkerd z'n verhaal kan focussen. Omdat ik per ongeluk de neushaartjes van Plakkerd sta te tellen. Daarom stap ik maar naar achter, natuurlijk direct gevolgd door Plakkerd, die zich potdorie alleen veilig lijkt te voelen binnen de onzichtbare muren van mijn personal space. 

De derde keer dat ik een stapje naar achter moet doen, probeer ik het heel onopvallend te doen. Omdat Plakkerd het anders misschien door heeft. En ik vind Plakkerd echt heel aardig. Op zich. Eerst zet ik dus, behoedzaam en geluidloos, mijn ene voetje naar achter. Mijn gewicht is nog altijd op mijn voorste been, dicht bij Plakkerd. Ik let er goed op dat ik hem aankijk en nog steeds luistergeluidjes maak. Hmhm. Oja. Meen je dat nou?Dan, terwijl ik enorm empathisch reageer op zijn verhaal, verplaats ik onopvallend maar snel mijn gewicht naar mijn achterste been. Hier heb ik al mijn concentratie voor nodig. Ik knik snel nog een keer begrijpend naar Plakkerd, vul hem aan, en hups, daar sluit ik mijn voorste voetje weer aan. Om op mijn nieuwe stek te ontdekken dat Plakkerd helaas naar dit deel van de wereld is meeverhuisd. Kak.

Nee, neem dan meeuwen. Rotbeesten met chagrijnige smoelen, schelle stemmen, onchristelijke bedtijden en smerige eetgewoontes, maar zelfs ZIJ snappen het concept personal space. Die zitten gewoon netjes van elkaar af. Tsss.


maandag 7 juli 2014

Geen Tijd voor Geduld




Ik heb enorm veel fijne eigenschappen. Ja. Ik ben volgens mij een heel fijn mens. Ik ben alleen eh...niet zo geduldig. Ahem. 
Ik maak een lijst:

Dingen waarvoor ik het geduld niet heb:

1. Snipje en Snaakje die een snoepje kiezen uit de snoeppot
Logisch dat ik daar geen geduld voor heb. Dat gaat namelijk zo: Pot gaat open. Snipje steekt er een handje in. Roert... Graaft… Grabbelt langduuurig terwijl ze traag en nadenkend 'eeeeeeehm…..eeeeeeeeeehm……eeeeeeeeehm…." zegt. (Ik tap ongeduldig met mijn voet op de grond.) Handje er weer uit. Kijkt van buiten door het glas. Spot een biggenkop. Onderin. Wil de biggenkop. (Ik zucht demonstratief.) Roert anderhalve minuut door de pot. Kan er net niet bij. Snaakje wordt inmiddels kwaad. Die staat nou al bijna een kwartier naast de pot te wachten. Zij probeert haar handje er ook bij in te krijgen. Past niet. Pot te smal voor twee handjes. Mijn bloeddruk stijgt gestaag. Daarna herhaalt dit alles zich, maar dan doet Snaakje het graaiwerk en het eeeeeeeeeeeehm-zeggen en Snipje doet het geïrriteerde wachten.  
AAARGH! Ik heb tegen die tijd serieus de neiging om de hele inhoud van de pot op de grond te keilen en te verspreiden met mijn modderige schoen, zodat iedereen zonder gemier overal bij kan en dan heel hard van TIEN naar NUL te tellen, en bij nul MOET de keuze gemaakt zijn en anders pech, en dan veeg ik direct alles met een grote bezem bij elkaar en fleer ik het weer in die stomme pot. OPSCHIETENNNNN! 


2. Wachten tot mijn nagellak droog is. 
Nee. Sorry. Daar heb ik echt geen tijd voor. Met al mijn geduld lak ik HEEL precies en HEEL secuur mijn nagels. Linkerhand? Makkie. Rechterhand? Mission Impossible. Daarna is mijn geduld op. En uitgerekend DAN moet ik wachten. Nou, dat gaat dus niet. 
Zodra ik weer rechtop ga staan na het nagellakken valt er standaard een pluk haar voor mijn ogen. En niet zomaar een pluk haar, nee, een EXTREEM KRIEBELIGE pluk haar. Zo eentje die je acuut uit je gezicht wil vegen. Wat ik dan dus ook doe. (Resultaat: drie nagels bekrast en een pluk haar roze.) Daarna zie ik ineens dat de wasbak waar ik bij sta eigenlijk heel vies is. Ik pak heeeeeeel voorzichtig een doekje en ga de wasbak boenen. (Doekje roze, vier nagels verpest.) Daarna begint er een kind te blèren. Ik dender de trap af (trapleuning roze, twee nagels lelijk) om beneden het kind in volle tevredenheid te zien kleuren. "Mama, wil je me helpen met deze eenhoorn?" 
"Nee, dat kan niet schat/kijk mijn nagels/nou ja vooruit dan maar."
(Resterende nagels verpest, eenhoorn vol roze vegen.)
Zie je wel. Ik kan het gewoon niet.

3. Insteekhoesjes in een map doen. 
Van die gladde, slappe insteekhoesjes. In een map doen. Wat een VERSCHRIKKING! Wat een vreselijke taak. Wat een jammerlijke ellende om dat te moeten doen. Ik wil er dan voor de vaart vijf tegelijk in doen (eigenlijk twintig, maar ja) omdat ik Snipje bijna moet ophalen van school, maar ik krijg die freak'n gaatjes niet op elkaar dus dan sla ik met de onderkanten tegen de tafel om de gaatjes netjes op elkaar te krijgen, maar daar wordt het alleen op het oog recht van, en die glibberige dingen blijven van mekaar glijen en ik ALS ik ze dan recht heb, blijkt er ergens in het midden van de stapel eentje toch stiekem scheef te liggen. Waardoor het, wat ik ook doe, niet wil. Kan ik die paar sneue hoesjes die wel gelukt waren, weer uit de map halen en alle honderd hoesjes toch maar een voor een in die map priegelen smiegelen terwijl ik nog maar drie minuutjes de tijd heb. O, en bij het uiteindelijk kwaad dichtklappen van de map zit mijn vel tussen de ringen. Fijn.

4. Lijstjes fatsoenlijk afmaken. 
Sorry hoor.




maandag 30 juni 2014

Rondvliegende Tanden en Trollen Op Je Vulpen








Ik zat nog eens aan vroeger te denken. Dat ga je doen als je wat ouder wordt, zoals ik. 
Ik zat te denken aan mijn speelgoed van toen en of dat nou verschilt van het speelgoed van Snipje en Snaakje. In zekere zin niet. Op het plein wordt al minstens vijftig jaar braaf geduikeld (meisjes), gestoepkrijt (meisjes) en gevochten (jongetjes). Dat is dus hetzelfde. Maar er is ook een heleboel veranderd. 

Zo gaan mijn meiden tegenwoordig standaard door het leven met twee paarse, afgeknepen vingertjes. Dat komt door de Loomelastiekjes waarmee ze, op hun vingertjes, armbandjes proberen te maken. (Loombandjes = rottige kleine elastiekjes die al knappen als je er nog over na denkt of je ze uit het zakje zal halen of niet.
Dat is dus heel anders dan vroeger. Loombandjes hadden wij niet. Wij hadden kankerverwekkende scoobiedootouwtjes. Verder hetzelfde idee hoor. En natuurlijk plastic trollen. Die waren toen 'in'. Ik weet werkelijk niet, heb ook nooit geweten, waarom die dingen in waren, maar ik beloof je dat er een tijd is geweest dat iedereen een plastic trol wilde hebben. Ook jij, vuil gniffelende lezer, jij hebt heus wel een keer een trol op het uiteinde van je vulpen gehad. Of anders had je wel een ketting met een trol eraan. O, trouwens... OF je had een ketting met vierhonderdeenentwintig plastic speentjes eraan! Dat was ook in! Jaha! Dat herinner ik me ook ineens. Kijk zulke:


fig 1.



Ik denk toch dat de kinders van tegenwoordig het beter hebben hoor. Met hun scootersteppen en hun wiebelboards. Joh, wij hadden ministeck! MINISTECK! Daar trok je alle tien je nagels aan stuk als je het uit dat witte bord wou trekken en dan HAD je het eruit en dan zat het in je oor, je neus, in de stofzuigerzak of in de hond z'n darmkanaal. Niks aan! 

Volgens mij zijn de kinderen van nu echt beter af. Waar de kinderen van nu moeiteloos afvallen terwijl ze op de Wii de meest geweldige spellen spelen, lagen wij grijs van verveling onderaan de trap te wachten tot onze regenboogkleurtrapspiraal 
EIN-DE-LIJK gearriveerd was. Hadden we zelfs nog een vrijwilliger nodig om het ding halverwege de trap maar weer een zetje te geven. Tsss. 
Kinderen van nu slaan met denkbeeldige tafeltennisbatjes de virtuele bal over het scherm. Hoe veilig is dat! Mijn twee voortanden zijn er ongenadig uitgevlogen omdat wij tafeltennissen in 1999 nog met tafeltennisbatjes deden. Houten. Echte. Harde...

Mijn moeder zei altijd: van verveling word je creatief. Zou het waar zijn? Ik teken wel veel… Hm… Dat doet mij en mijn plastic tanden wel weer goed. 


maandag 23 juni 2014

Ik Mag Niet Hinniken



Waar het bij veel gezinnen aan tafel nooit gezellig is, was het vroeger bij ons veel TE gezellig. En dat was vreselijk. Vraag maar aan mijn vader. 

Mijn vader was, als hij na een lange dag werken terugkwam van kantoor, meestal niet in de stemming voor giebelen, grinniken en/of grapjes maken. Hij was dan moe en wilde eerst, voordat hij wat ging doen, in alle rust zijn bord leegeten. Maar o zuur lot, mijn zusje en ik waren aan tafel helaas standaard op ons meligst. Precies dan moesten wij -vrijwel elke avond- ongecontroleerd gieren over eeh…over…over niks eigenlijk. O, wat was niks weer ongekend grappig! Mijn vader noemde het geluid dat wij maakten 'hinniken' en hij vond het bloedirritant. Omdat het nergens over ging, omdat het nooit stopte en omdat het zo'n hoog piepend geluid was. En omdat hij er gewoon niet bovenuit kwam. Er was geen normaal gesprek te voeren met mijn moeder, omdat links en rechts van haar twee broekpiesende grieten slap over tafel hingen te janken van de lach. Om niks he, ik herhaal het nog maar even. 

Mijn arme, gaar gewerkte vader werd dan steeds kwaaier en verbood ons nog EEN hinnikje te hinniken. Stel je voor. Verbood ons. Dat KAN toch niet!? We knepen onze lippen dan uit alle macht op elkaar. Daardoor ging de hysterische lach die hoe dan ook TOCH naar boven wilde, helaas door onze neusgaten naar buiten. Dan kreeg je dus een eerst krakend geluid, dan een keiharde knor en dan een langgerekte snork die van heeeeeeeel ver aankwam en die toch altijd weer (ECHT per ongeluk!) eindigde in een luidkeelse WHAHAHAHAHA!!

En dan moesten we op de trap. Ik weet nog dat mijn zusje werd verbannen naar de trap om daar in haar eentje te 'hinniken' en dat toen mijn broertje het stokje der gezelligheid maar even overnam. Hij was een nogal onervaren moppentapper, maar had het idee dat het gemis van mijn zusje (dat op de gang plotsklaps een belastingdiensthumeurtje had) gecompenseerd moest worden en dat hij daar de aangewezen man voor was. 

Hij haalde diep adem en riep over tafel: 
"Zitten twee varkens in een hok, zegt de een UNOX!" en vervolgens lachte hij zo vreselijk hard dat hij rood aanliep, van zijn stoel rolde en de tranen uit zijn ogen moest vegen. Hij was alleen vergeten dat hij eerst nog had moeten zeggen: 
'Zegt het ene varken Knorr. Zegt het andere varken…' 
Om de mop nog een clou te geven, zeg maar.  
Arme jongen. Je kon hem wegdragen. Opvegen. Zijn eten zat overal.
Ook hij mocht op de gang gaan hinniken. 

Weetje, moppen tappen is lastig. Lachen om saaie moppen ook. Maar niet mogen lachen is schier onmogelijk. Geloof mij maar. 


maandag 16 juni 2014

Geld, Trollen en Bittere Armoe



Wij kregen vroeger zakgeld. Op zaterdag. Een gulden ofzo. Ik schaam me dood dat ik in de tijd leefde waar men nog GULDENS kreeg als zakgeld, maar het was nu eenmaal zo. 
Mijn geliefde zusje en ik gingen heel verschillend om met ons zakgeld. 

Mijn zusje was een Vrekje. Met een grote V. Zij kreeg precies evenveel zakgeld als ik en was ook even vaak in het jaar jarig (EEN miezerige keer) dus in principe zouden we evenveel geld moeten hebben. Maar dat was helaas niet zo. Ik herinner me dat mijn zusje op een dag ACHTENDERTIG gulden had. Een ongekend kapitaal! Ze was er dan ook erg mee in haar nopjes. Elke dag ging zij met een vage, gelukkige glimlach naar boven. Dan sloot zij de deur zachtjes, ging op haar bed zitten en keerde haar spaarpot om. Niet om haar geld uit te geven (o nee, dat nooit) maar altijd om haar geld op bed uit te spreiden, het te aaien, er zachtjes tegen te fluisteren of er gewoon verliefd tussendoor te rollen. Zij zat dan lang boven en wenste niet gestoord te worden. Behalve door mij. Ik mocht wel binnenkomen om haar en haar geld te zien. 

Dat was denk ik omdat ik een dwangmatige spender was. Als ik een gulden kreeg, werd ik spontaan zenuwachtig. Een koortsachtige hebberigheid maakte zich van mij meester. Ik pakte dan mijn paarse fietsje en crosste hijgend naar de eerste de beste speelgoedwinkel. In mijn hoofd buitelden dropsleutels, Magnums, afgeprijsde poppen en meterslange pakken stiften vrolijk over elkaar heen. 
O, ik WILDE wel een vrekje zijn, zoals mijn zusje, maar ik KON het eenvoudigweg niet. Het lukte gewoon niet. Dan dwaalden mijn gulden en ik een uur door die speelgoedwinkel, tot de verkoper ons kwaad begon aan te kijken. En dan kocht ik wat. Maakte niet uit wat. Daarna fietste ik (een stuk langzamer en diep, diep gelukkig) weer naar huis. 

Ik rende dan gelijk naar boven om mijn aanwinst aan mijn zusje te laten zien. Even jaloers maken, zo noemden wij monsters dat. Ik herinner mij nog levendig die ene keer dat ik naar boven rende met iets dat ik net had gekocht. Een plastic trol met fluorescerend roze haar. Op een skateboard. Ja, dat was het. Ik gooide de deur open en riep opgetogen en een tikkeltje gemeen: "Kijk eens, wat ik van mijn geld heb gekocht!"


En toen zag ik haar pas. Midden tussen haar glinsterende geld. Het lag in nette rijen gesorteerd op haar bed. Het meest glanzende muntje lag in haar hand. Ze kon haar spiegelbeeld er in zien. 
Ze heeft toen heel heel heel hard gelachen om mijn trol op een skateboard. Heel hard. En als je haar er nu naar vraagt, schiet ze weer in de lach. 

Ik ben een loser.