Ik zat nog eens aan vroeger te denken. Dat ga je doen als je wat ouder wordt, zoals ik.
Ik zat te denken aan mijn speelgoed van toen en of dat nou verschilt van het speelgoed van Snipje en Snaakje. In zekere zin niet. Op het plein wordt al minstens vijftig jaar braaf geduikeld (meisjes), gestoepkrijt (meisjes) en gevochten (jongetjes). Dat is dus hetzelfde. Maar er is ook een heleboel veranderd.
Zo gaan mijn meiden tegenwoordig standaard door het leven met twee paarse, afgeknepen vingertjes. Dat komt door de Loomelastiekjes waarmee ze, op hun vingertjes, armbandjes proberen te maken. (Loombandjes = rottige kleine elastiekjes die al knappen als je er nog over na denkt of je ze uit het zakje zal halen of niet.)
Dat is dus heel anders dan vroeger. Loombandjes hadden wij niet. Wij hadden kankerverwekkende scoobiedootouwtjes. Verder hetzelfde idee hoor. En natuurlijk plastic trollen. Die waren toen 'in'. Ik weet werkelijk niet, heb ook nooit geweten, waarom die dingen in waren, maar ik beloof je dat er een tijd is geweest dat iedereen een plastic trol wilde hebben. Ook jij, vuil gniffelende lezer, jij hebt heus wel een keer een trol op het uiteinde van je vulpen gehad. Of anders had je wel een ketting met een trol eraan. O, trouwens... OF je had een ketting met vierhonderdeenentwintig plastic speentjes eraan! Dat was ook in! Jaha! Dat herinner ik me ook ineens. Kijk zulke:
fig 1.
Ik denk toch dat de kinders van tegenwoordig het beter hebben hoor. Met hun scootersteppen en hun wiebelboards. Joh, wij hadden ministeck! MINISTECK! Daar trok je alle tien je nagels aan stuk als je het uit dat witte bord wou trekken en dan HAD je het eruit en dan zat het in je oor, je neus, in de stofzuigerzak of in de hond z'n darmkanaal. Niks aan!
Volgens mij zijn de kinderen van nu echt beter af. Waar de kinderen van nu moeiteloos afvallen terwijl ze op de Wii de meest geweldige spellen spelen, lagen wij grijs van verveling onderaan de trap te wachten tot onze regenboogkleurtrapspiraal
EIN-DE-LIJK gearriveerd was. Hadden we zelfs nog een vrijwilliger nodig om het ding halverwege de trap maar weer een zetje te geven. Tsss.
Kinderen van nu slaan met denkbeeldige tafeltennisbatjes de virtuele bal over het scherm. Hoe veilig is dat! Mijn twee voortanden zijn er ongenadig uitgevlogen omdat wij tafeltennissen in 1999 nog met tafeltennisbatjes deden. Houten. Echte. Harde...
Mijn moeder zei altijd: van verveling word je creatief. Zou het waar zijn? Ik teken wel veel… Hm… Dat doet mij en mijn plastic tanden wel weer goed.
Waar het bij veel gezinnen aan tafel nooit gezellig is, was het vroeger bij ons veel TE gezellig. En dat was vreselijk. Vraag maar aan mijn vader.
Mijn vader was, als hij na een lange dag werken terugkwam van kantoor, meestal niet in de stemming voor giebelen, grinniken en/of grapjes maken. Hij was dan moe en wilde eerst, voordat hij wat ging doen, in alle rust zijn bord leegeten. Maar o zuur lot, mijn zusje en ik waren aan tafel helaas standaard op ons meligst. Precies dan moesten wij -vrijwel elke avond- ongecontroleerd gieren over eeh…over…over niks eigenlijk. O, wat was niks weer ongekend grappig! Mijn vader noemde het geluid dat wij maakten 'hinniken' en hij vond het bloedirritant. Omdat het nergens over ging, omdat het nooit stopte en omdat het zo'n hoog piepend geluid was. En omdat hij er gewoon niet bovenuit kwam. Er was geen normaal gesprek te voeren met mijn moeder, omdat links en rechts van haar twee broekpiesende grieten slap over tafel hingen te janken van de lach. Om niks he, ik herhaal het nog maar even.
Mijn arme, gaar gewerkte vader werd dan steeds kwaaier en verbood ons nog EEN hinnikje te hinniken. Stel je voor. Verbood ons. Dat KAN toch niet!? We knepen onze lippen dan uit alle macht op elkaar. Daardoor ging de hysterische lach die hoe dan ook TOCH naar boven wilde, helaas door onze neusgaten naar buiten. Dan kreeg je dus een eerst krakend geluid, dan een keiharde knor en dan een langgerekte snork die van heeeeeeeel ver aankwam en die toch altijd weer (ECHT per ongeluk!) eindigde in een luidkeelse WHAHAHAHAHA!!
En dan moesten we op de trap. Ik weet nog dat mijn zusje werd verbannen naar de trap om daar in haar eentje te 'hinniken' en dat toen mijn broertje het stokje der gezelligheid maar even overnam. Hij was een nogal onervaren moppentapper, maar had het idee dat het gemis van mijn zusje (dat op de gang plotsklaps een belastingdiensthumeurtje had) gecompenseerd moest worden en dat hij daar de aangewezen man voor was.
Hij haalde diep adem en riep over tafel:
"Zitten twee varkens in een hok, zegt de een UNOX!" en vervolgens lachte hij zo vreselijk hard dat hij rood aanliep, van zijn stoel rolde en de tranen uit zijn ogen moest vegen. Hij was alleen vergeten dat hij eerst nog had moeten zeggen:
'Zegt het ene varken Knorr. Zegt het andere varken…'
Om de mop nog een clou te geven, zeg maar.
Arme jongen. Je kon hem wegdragen. Opvegen. Zijn eten zat overal.
Ook hij mocht op de gang gaan hinniken.
Weetje, moppen tappen is lastig. Lachen om saaie moppen ook. Maar niet mogen lachen is schier onmogelijk. Geloof mij maar.
Wij kregen vroeger zakgeld. Op zaterdag. Een gulden ofzo. Ik schaam me dood dat ik in de tijd leefde waar men nog GULDENS kreeg als zakgeld, maar het was nu eenmaal zo.
Mijn geliefde zusje en ik gingen heel verschillend om met ons zakgeld.
Mijn zusje was een Vrekje. Met een grote V. Zij kreeg precies evenveel zakgeld als ik en was ook even vaak in het jaar jarig (EEN miezerige keer) dus in principe zouden we evenveel geld moeten hebben. Maar dat was helaas niet zo. Ik herinner me dat mijn zusje op een dag ACHTENDERTIG gulden had. Een ongekend kapitaal! Ze was er dan ook erg mee in haar nopjes. Elke dag ging zij met een vage, gelukkige glimlach naar boven. Dan sloot zij de deur zachtjes, ging op haar bed zitten en keerde haar spaarpot om. Niet om haar geld uit te geven (o nee, dat nooit) maar altijd om haar geld op bed uit te spreiden, het te aaien, er zachtjes tegen te fluisteren of er gewoon verliefd tussendoor te rollen. Zij zat dan lang boven en wenste niet gestoord te worden. Behalve door mij. Ik mocht wel binnenkomen om haar en haar geld te zien.
Dat was denk ik omdat ik een dwangmatige spender was. Als ik een gulden kreeg, werd ik spontaan zenuwachtig. Een koortsachtige hebberigheid maakte zich van mij meester. Ik pakte dan mijn paarse fietsje en crosste hijgend naar de eerste de beste speelgoedwinkel. In mijn hoofd buitelden dropsleutels, Magnums, afgeprijsde poppen en meterslange pakken stiften vrolijk over elkaar heen.
O, ik WILDE wel een vrekje zijn, zoals mijn zusje, maar ik KON het eenvoudigweg niet. Het lukte gewoon niet. Dan dwaalden mijn gulden en ik een uur door die speelgoedwinkel, tot de verkoper ons kwaad begon aan te kijken. En dan kocht ik wat. Maakte niet uit wat. Daarna fietste ik (een stuk langzamer en diep, diep gelukkig) weer naar huis.
Ik rende dan gelijk naar boven om mijn aanwinst aan mijn zusje te laten zien. Even jaloers maken, zo noemden wij monsters dat. Ik herinner mij nog levendig die ene keer dat ik naar boven rende met iets dat ik net had gekocht. Een plastic trol met fluorescerend roze haar. Op een skateboard. Ja, dat was het. Ik gooide de deur open en riep opgetogen en een tikkeltje gemeen: "Kijk eens, wat ik van mijn geld heb gekocht!"
En toen zag ik haar pas. Midden tussen haar glinsterende geld. Het lag in nette rijen gesorteerd op haar bed. Het meest glanzende muntje lag in haar hand. Ze kon haar spiegelbeeld er in zien.
Ze heeft toen heel heel heel hard gelachen om mijn trol op een skateboard. Heel hard. En als je haar er nu naar vraagt, schiet ze weer in de lach.
Ik ben een loser.
Sommige mensen hebben een levensmotto. Dat vind ik heel interessant. Ik wil zelf ook wel een levensmotto. Alleen, elke keer als ik erover nadenk kom ik niet verder dan YOLO. En dat is gewoon het sneuste levensmotto dat je kunt bedenken.
Ik las laatst wel ergens een motto dat ging van “Draag je mooiste jurkjes! Je leeft te kort om ze in de kast te laten hangen!” Zoiets, maar dan anders hoor, want als ik ‘m nu overlees komt het gelijk heel fatalistisch over. Zo van: “Trek die vergeten jurken van je vandaag nog aan, want voor je het weet ben je zo dood als een pier en HOE staat die jurk dan he? Nou? NOU?!”
Zo pakte ik ‘m niet op en ik heb best leuke jurkjes in mijn kast, daarom vond ik het direct een topmotto.
Dus. Gisteren stapte ik uit bed en trok een kanten jurkje aan, met een lichtglanzende panty, deed een stoere riem om mijn middel, mooie oorbellen in en mijn leukste hakjes aan. Daarna bracht ik Snipje op de fiets -met tegenwind- naar school. Die dingen moeten ook gebeuren namelijk. Toen ik weer thuis was moest ik even nadenken wat ik nu eens zou gaan doen. De tuin schreeuwde om aandacht en al snel stond ik op hakjes in de tuin te spitten.
Gewapend met een joekelige tuinschaar begon ik vol goede moed een klimop te ‘attakeren’. Zo noemde mijn lief dat. Ik vond zelf dat ik heel beleefd stond te hakken en te knakken en te breken, maar kennelijk zag het er van een afstandje nogal agressief uit. Ik liet de vervelende klimop al snel voor wat het was en begon een stekelige, chagrijnige braam aan te vallen. Wat ik toen heb ontdekt is dat mijn nieuwgevonden levensmotto SUCKT!
Bramen aanvallen blijkt niet te kunnen met een kanten jurkje...
Ik had er nog geen blaadje afgesnoeid of ik hing al met mijn jurkje in die braam. Rats/krak/scheur! Nou, dat ging lekker. Toen ik probeerde de tak die het gedaan had helemaal verrot te knippen, pakte een andere tak stiekem mijn jurk en kraste nog er nog een gat in. Woest was ik. Ik heb gevochten met die braam tot ik stampend van woede mijn lief riep, die me kwam helpen om die braam gruwelijk te verdelgen. Lekker voor die braam.
Van de braam EN van mijn nieuwverworven levensmotto is niks meer over.
YOLO. Prima motto.
Ja, hallo weer. Ik wil toch even terugkomen op mijn topic van vorige week: jammere kleding. Verschillende lezers hebben me, om mij een hart onder de riem te steken, een jankend lelijke foto van zichzelf gestuurd. Daar ben ik natuurlijk heel blij mee, dankuwel. Het heeft mij wel aan het denken gezet. Dat zal ik eerlijk zeggen. Want er klopt iets niet aan... Er klopt iets heel erg niet. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat 'toevallig' die complete generatie die klein was in de jaren '90, zo intens lelijk was. Dat is gewoon TE toevallig. Het moet ergens aan gelegen hebben. Wij zijn volgens mij lelijk gemaakt. Door iets. Of iemand. Aan onze snoetjes lag het niet.
Ik ben over het algemeen niet zo complottheoriemens, maar bij het zien van mijn fotoboek denk ik toch: Hoe kan dit... Niet alleen ik, maar wij allemaal waren de pineut. Bijvoorbeeld; Mijn vriendinnetjes op mijn schoolfoto proberen allemaal wanhopig, maar zonder succes, onder hun pony door te kijken. Het jongetje naast me lijkt zijn kleren binnenstebuiten aan te hebben en zijn hoofd achterstevoren op zijn lijf. Het jongetje daarnaast…wacht... is dat überhaupt wel een jongetje? Voor mijn eigen looks mag je m'n vorige blog nog een keertje bekijken. Soms, als ik mijn fotoboek bekijk, weet ik niet of ik moet lachen of janken. Iedereen, werkelijk IEDEREEN is lelijk als de nacht. Waar lag dat aan!?
Ik ben op onderzoek uitgegaan. Ja. Dat klinkt overdreven, maar dit onrecht liet me niet meer los. Gravend in de geschiedenis kwam ik nog zo'n periode tegen. Mijn zusje maakte me daarop attent. Zo'n periode waarin alle mensen van eenzelfde generatie er waanzinnig slecht uit zagen. De Gouden Eeuw. Klinkt als een eeuw waar je wilt zijn, he!? Nou, niet dus. Kijk maar eens naar de portretten die toen gemaakt zijn. In deze periode gebeurde PRECIES zoiets als er in de jaren negentig gebeurde. Iedereen was ineens lelijk. In de Gouden Eeuw werd werkelijk iedereen, arm en rijk, dik en dun, baby en bejaarde, ineens een wenkbrauwloze, wimperloze, lijkbleke, papperige homp deeg met een zuunig tuutbekkie en een witte kraag. Again: WAAR lag dat aan?
Ik weet het niet. Voor de looks in mijn jeugd heb ik altijd mijn moeder de schuld gegeven. Beter gezegd, de smaak van mijn moeder. Nog beter gezegd, de afwezigheid van enige vorm van smaak bij mijn moeder. (Vroeger he. Vroeger. Tegenwoordig ziet ze er elke dag erg leuk uit.) Maar mensen; de smaak onzer moeders KAN het niet zijn. Ja, onze moeders zijn eh… dertig plus, maar de Gouden Eeuw hebben zij NIET op hun geweten. Ik tast in het duister.
Je hoort nog van me.